Op Goede Vrij-avond zat ik tijdens de Mattheus Passion naast een hele vriendelijke Joodse dame die me tussen het ‘Erbarme dich’ en het ‘Eli, eli, lama asabthani’ haar Holocaust verleden uit de doeken deed. Ik had ’s ochtends van Rabbijn Shmuley Boteach in de Volkskrant geleerd dat Pontius Pilatus Hitlers wreedheid evenaarde en dat de Romein, en dus niet de Joodse hogepriester Kajafas Jezus terdoodveroordeling op zijn geweten had. De Romeinen zijn de schuldigen, niet de Joodse leiders: een interessante twist in het verlengde van de beweringen zoals Hyam Maccoby die ook heeft verkondigd. Ik kreeg daar in de bomvolle Philharmonie bij de uitroep van het volk om Barabas te laten leven spontaan koude rillingen tussen al het gezweet door. Vroeger, op school en in de kerk werd altijd verwoed gehamerd op Pontius Pilatus’ strijd Jezus vrij te krijgen in plaats van Barabas. Wat en wie moest ik nu nog geloven? Terwijl ik in de zaal vele kale en grijze hoofden ontwaarde, temidden van lichte en donkere huidskleuren en haren, grote en kleine mensen, soms in rolstoel, soms met stoelverhoger en op het podium het jongenskoor strips lezend tussen zingende volwassen koorleden met als hoogtepunt een snik van de Joodse vrouw naast me die ontroerd de handen verhefte en verzuchtte: ‘’t is prachtig,’ wist ik: Niet rabbijn Shmuley slaat de ‘theologische brug’ tussen Joden en christenen’, zoals hij in het interview in de krant betoogt. Nee, de brug tussen anders gelovigen wordt jaar in jaar uit gelegd door iemand anders. Een man die de naam Johann Sebastiaan Bach draagt. Bach die de mensen met zijn muziek verbroedert.