Zeesterren

Er liggen enkele zeesterren op een rij in het zand. ‘Die storm heeft zelfs de aarde van de zee omgewoeld,’ merkt de vriend op met wie ik over het strand loop. Dat strand is tegenwoordig voor de helft van de week mijn achtertuin. Het ligt pal aan een van de vele tot vakantie -van relatie- woning omgedoopte vakantiehuisjes. Half gescheiden Nederland overwintert onder de regenbuien die deze badplaats biedt. We kunnen zo een club beginnen, of een reality-show als variant op Zon Zuipen Ziekenhuis. Als de winter plaats gaat maken voor de lente zal ik verkassen, antwoorden moeten hebben op hoe, wat, waar, met wie, maar nu hoeft dat allemaal nog niet. Nu zekerheden troebeler zijn dan ooit, leer ik als nooit tevoren in het moment te leven en dat gaat me steeds beter af, vooral als het weer zoals vandaag goed is.

Vannacht schoot ik net als gisteren wakker van geluiden vlak naast mijn studio. Daar is een parkeervak. Gisteren was het een uur of zes uur ’s ochtends. Iemand probeerde zijn auto te starten maar de motor sloeg na tien keer proberen nog steeds niet aan. Het portier werd dichtgeslagen en ik hoorde driftig getippel op de keien. Vervolgens werd het portier van een andere auto geopend en werd de motor gestart van een zwaarder vehikel, iets suvverigs. Zo gaat dat in dit dorp. Doet de ene auto het niet, neem je gewoon een andere. Vannacht hoorde ik vlak achter mijn raam een vrouw klagerig huilen en alsmaar ‘sorry sorry’ zeggen. Ik dacht dat ik getuige ging worden van een geweldsdelict en zocht al naar mijn mobiel toen een kalme mannenstem sprak: ‘Rustig maar liefje, Je hoeft geen sorry te zeggen. ’Sorry sorry,’ antwoordde de vrouw. Een portier werd geopend en opnieuw klonk de mannenstem: ‘Nee, doe het niet, blijf bij mij.’ ‘Sorry sorry ik ga naar huis’. ‘Nee liefje, niet naar huis gaan, je kunt bij mij slapen.’ Een herhaling van woorden, geronk van een motor. Dan weer de stemmen van de man en de vrouw, zo dichtbij alsof ze samen met hun auto naast me in bed lagen: ‘Je bent dronken liefje, doe het niet.’ ‘Sorry sorry, ik ga’. Het gaspedaal werd ingetrapt, een portier sloeg dicht. ‘Tering’ hoorde ik vloeken. De auto reed met gierende banden weg.

Mijn vriend praat op het strand door over de menner en het zwarte en het witte paard van Plato. Even blijven we staan. Na de zeesterren treffen we een verlaten schoen. We fantaseren over de eigenaar en staren samen in de zacht blauw-roze lucht. ‘Er is sneeuw op komst,’ zegt de vriend en na mijn stilte: ‘Morgen heb je de wind in de rug.’ Morgen als ik door de duinen naar huis fiets en de kinderen zie, morgen.

Geplaatst in Blog